De mol (Talpa europaea) is een hoofdzakelijk antraciet gekleurd ondergronds levend zoogdier uit de familie der mollen (Talpidae).
De mol heeft een korte zwartfluwelen vacht. Hiermee kan hij, dankzij een willekeurige plaatsing van de haren in de huid, even gemakkelijk voor- als achterwaarts door de gangen bewegen. Bij de meeste zoogdieren zijn de haren in een bepaalde richting geplaatst, meestal naar achteren, maar bij de mol kunnen de haren in de huidaanhechting kantelen, zodat ze niet blijven steken in de gangwanden als hij achteruit krabbelt.
De kleur van de vacht is over het algemeen zwart. Kleurvariëteiten vormen minder dan 1% van de totale populatie.[4] Albino’s zijn zeldzaam, dieren met een gevlekte vacht (meestal aan de buikzijde) komen vaker voor. Door ijzeroxiden in de bodem kleuren lichtere dieren vaak oranje of geel.
Kenmerkend voor de mol zijn de tot grote graafhanden omgevormde voorpoten, met elk vijf vingers met puntige nagels en een duimpje, waarmee het dier de ondergrondse gangen graaft. De mol heeft kleine, slecht ontwikkelde ogen met een diameter van slechts één millimeter; hij is echter niet blind. Zijn belangrijkste zintuig is zijn spitse roze snuit die gevoelige snorharen en tastzenuwen bevat. Zijn kleine staartje wijst altijd omhoog.
De kop-romplengte van een mol varieert van 11 tot 16 cm. De staartlengte is 22 tot 45 mm, de achtervoetlengte 16 tot 23 mm. Het gewicht ligt tussen de 65 en 140 gram. Het wijfje is gemiddeld 10 mm kleiner dan het mannetje en 25 gram lichter.